In 2019 zijn er belangrijke aandachtspunten in de grondslag voor de verhuurderheffing ten opzichte van de aangifte over de afgelopen jaren. Met de juiste toepassing kan de afdracht aanzienlijk verlaagd worden. Samenvatting van de heffingsgrondslag:
1. Tarief 2019 (5% lager dan in 2018) – huurtoeslaggrens verhoogd
2. Maximale grondslag WOZ per woning (€ 270.000)
3. Vrijstelling 50 woningen per belastingplichtige (vanaf 2018)
4. Vrijstelling woningen met (Rijks-) monumenten status (vanaf 2018)
5. Geen aangifte voor woningen met gezamenlijke eigenaar (vanaf 2018 – uitspraak HR; anti-discriminatie)
Het tarief voor 2019 is 0,561% van de WOZ-waarde (2018: 0,591%). Dit is 5% lager dan het tarief over 2018. De heffing 2019 is gebaseerd op de volgende grondslagen:
• object: voor verhuur bestemde woning op of onder huurtoeslaggrens
• (HTG = € 720,42)
• grondslag: totale WOZ-waarde
• peildatum: 1 januari 2019
• heffingsvrije voet: 50 woningen (o.b.v. gemiddelde WOZ)
• verminderd met: definitieve investeringsverklaringen (ontvangen uiterlijk 30 september 2019 van het RVO)
• aangifte en betaling vóór dinsdag 1 oktober 2019
Bij de voor verhuur bestemde woningen gelden diverse uitzonderingen. Lees hiervoor de tips hieronder.
Vanaf de aangifte 2018 geldt een maximale WOZ-waarde. Voor de aangifte 2019 is dit een maximum van € 270.000 per huurwoning. Sociale huurwoningen met een hogere WOZ-waarde worden dus afgetopt. Dit is opgenomen in de Wet Maatregelen Woningmarkt 2014 II (WMW) in artikel 1.2 lid 1 letter h. De aanduiding “per huurwoning” staat niet letterlijk in de wet, echter in artikel 1.6 wordt gesproken over som van de “WOZ-waarden”. Hieruit zou je logischerwijs kunnen afleiden dat de maximering per huurwoning bedoeld is en niet per aangifte.
Vanaf aangiftejaar 2018 geldt per belastingplichtige een heffingsvrije voet van de gemiddelde WOZ-waarde van de aangifte vermenigvuldigd met 50 woningen (tot en met 2017 was dit 10 woningen). Belastingplichtigen die 50 woningen of minder in bezit hebben krijgen geen aangifte of moeten nihil-aangifte doen.
Het begrip belastingplichtige wordt ruim uitgelegd door de wetgever. Dit kan zowel een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een groep zijn. Het groeps-begrip is in de WMW zeer ruim gedefinieerd:
de combinatie van rechtspersonen, waarbij er meer dan 50% belang is in:
Woningen die op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet als rijksmonument zijn aangewezen vallen vanaf 2018 niet meer onder de verhuurderheffing (art. 1.2 lid 1 letter e WMW). Of een woning een dergelijke status heeft kan gecontroleerd worden in het monumentenregister. In het monumentenregister staan meer dan 63.000 objecten. Let op! Elk object kan uit verschillende woningen/adressen bestaan. Het feitelijk aantal woningen in Nederland met een monumentenstatus is dus een veelvoud van de 63.000 objecten.
Naar aanleiding van jurisprudentie (HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:846) is door de Belastingdienst op haar website aangegeven dat woningen met gedeeld eigendom niet in de aangifte verhuurderheffing behoeven te worden betrokken. Lees hiervoor de aanwijzingen van de Belastingdienst en overleg met uw belastingadviseur over uw eigen situatie.
De volgende objecten (waaronder ook specifieke woningen onder de huurtoeslaggrens!) vallen niet onder de verhuurderheffing of leiden tot een vermindering van de verhuurderheffing. De vrijstellingen die uw aandacht verdienen zijn:
Het complete overzicht van objecten die niet in de verhuurderheffing hoeven worden opgenomen:
Een groot deel van de woongelegenheden voor studenten en in verzorgings- en verpleeghuizen zijn onzelfstandig. In de Memorie van Toelichting op de wet (WMW-2014-II) is op pagina 6 opgenomen dat onzelfstandige eenheden buiten beschouwing blijven van de heffing.
De Belastingdienst heeft dit tevens in haar Vraag & Antwoord Brief 2013 opgenomen. Deze is echter op internet niet meer beschikbaar. In de Vraag & Antwoord Brief 2014 ontbreekt deze uitleg. De ratio van de vrijstelling is dat voor deze eenheden in de meeste gevallen geen huurtoeslag aan de bewoners wordt toegekend.
Volgens de Vraag & Antwoord Brief 2013 van de Belastingdienst is een woning onzelfstandig als één van de volgende zaken ontbreekt:
• een eigen afsluitbare toegansdeur, of
• een eigen woon/slaapkamer, of
• een eigen keuken (aansluitpunt voor kookgelegenheid, gootsteen, aanrecht)
• een eigen wasgelegenheid.
Hierbij is van belang na te gaan hoe uw corporatie het type woning heeft geregistreerd in de vastgoed- of huuradministratie (bijvoorbeeld door een “technisch type” ). Daarnaast is van belang om vast te stellen dat de criteria overeenkomen met de definitie van de Belastingdienst. In de Memorie van Toelichting zijn geen criteria opgenomen.
Vooral bij complexen (zoals verzorgings-, en verpleeghuizen) die aan één zorgorganisatie verhuurd wordt is het van belang om een verdeling naar afzondelijk in gebruik zijnde eenheden te maken (toerekening WOZ-waarde en huur) en om na te gaan of deze eenheden onzelfstandig zijn. De laatste jaren is er een trend dat verzorgings- en verpleeghuizen aan het upgraden zijn of capaciteit ombouwen t.b.v. “Zorghotel”-functies of andere tijdelijke bewoning. Hierbij kunnen voorzieningen zijn aangebracht waardoor het onzelfstandige karakter van de eenheid verloren is gegaan.
Veel corporaties hebben complexen of afzonderlijke eengezinswoningen die verhuurd worden aan zorgorganisaties ten behoeve van huisvesting van bewoners waarbij financiering van de huur uit de Wet langdurige Zorg (WlZ, de opvolger van de AWBZ), de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (uitgevoerd door de Gemeente) of een zorgverzekering plaatsvindt.
Het feit dat een complex met meerdere woongelegenheden aan een zorgorganisatie verhuurd wordt, kwalificeert niet voor vrijstelling van de verhuurderheffing.
De werkelijke huur, die door de bewoner afgedragen wordt aan de zorgpartij, is van belang. Voor dergelijke complexen en woningen is het van belang om bij de zorgorganisatie de feitelijke financiering op te vragen. Per zorgorganisatie is het verstandig om een lijst met de verhuurder wooneenheden (adressen) te sturen en om na te vragen of het hier gaat om:
• een onzelfstandig eenheid, of
• financiering van de huur plaatsvindt uit de WlZ, WMO of zorgverzekering, of
• de verhuur slechts tijdelijk plaatsvindt (gemiddeld korter dan 6 maanden)
Als één van deze feiten van toepassing is, dan valt het object buiten de verhuurderheffing.
Bevestiging door de zorgpartij is hierbij van belang. Indien deze (nog) niet ontvangen is, dan is het verstandig de eenheden wel op te nemen in de aangifte verhuurderheffing en binnen 6 weken na betaling van de aangifte bezwaar te maken (zie tip 5).
In de Wet MWM-2014-2 (art. 1.2 lid 1.3) is expliciet opgenomen dat bij objecten waarbij verhuur plaatsvindt in het kader van het hotel-, pension-, kamp en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die in die woning voor een korte periode verblijf houden, geen verhuurderheffing verschuldigd is. In de Wet Omzetbelasting is voor dezelfde categorie een uitzondering opgenomen (art. 11 lid 1.b.2 Wet OB). Dergelijke verhuur is onderworpen aan het verlaagde tarief omzetbelasting.
In het vastgoedbesluit d.d. 30 september 2013 is op basis van jurisprudentie een aantal criteria opgenomen waarbij sprake is van kortdurende verhuur:
• gemeubileerde ruimtes (geen zorg door bewoner voor het inventaris), en
• maximale verblijfsperiode van 6 maanden, of
• bij verblijf langer dan 6 maanden, rust op de verhuurder de bewijslast om aannemelijk te maken dat er toch sprake is van een “verblijf voor een korte periode”, bijvoorbeeld doordat
• de huurder het middelpunt van zijn maatschappelijk leven niet overbrengt naar de tijdelijke verblijfsruimte
Het is ongewenst om het hotel-, pension- of recreatiewezen in de verhuurderheffing te betrekken. In deze sector is geen sprake van huurtoeslag. Zie hiervoor de Wet op de huurtoeslag art. 1 onderdeel c en artikelen 7 t/m 8. Bij woningcorporaties kan dergelijke verhuur ook plaatsvinden aan bijvoorbeeld internationale studenten of seizoenarbeiders, die tijdelijk in Nederland verblijven.
In de Wet is in art. 1.2 expliciet opgenomen dat de woning “voor verhuur bestemd” moet zijn om onder de verhuurderheffing te vallen.
Hiermee wordt de vraag opgeworpen wat te doen met woningen die:
• tot de verkoopportefeuile behoren en bestemd zijn voor de verkoop,
• bestemd zijn om gesloopt te worden, of
• gerenoveerd worden en (tijdelijk) niet verhuurd kunnen worden.
De Belastingdienst heeft dit in haar Vragen & Antwoorden Verhuurderheffing d.d. 15 juli 2014 ingevuld. De Belastingdienst hanteert een strikte uitleg waarbij aan 3 voorwaarden voldaan moet zijn om woningen met een andere bestemming buiten de verhuurderheffing te houden, namelijk:
1. de betreffende woning mag op 1 januari niet verhuurd zijn, en
2. de woning mag tussen 1 januari en verkoop-, sloop- of renovatiestartdatum niet verhuurd zijn geweest, en
3. bij renovatie en verkoop: onderstaande aanvullende voorwaarden
Bij renovatie geldt als aanvullende eis dat de renovatie per 31 augustus van het aangiftejaar nog niet is afgerond.
Bij verkoop geldt nog als aanvullende eis dat de koper tevens de woning moet gaan bewonen. Complexmatige verkoop (bijvoorbeeld aan een andere woningcorporatie) kwalificeert dus niet als grond voor de verkoopvrijstelling. De voorwaarde dat een woning voor 31 augustus van het aangiftejaar moet zijn verkocht is vervallen op grond van jurisprudentie (Uitspraak Rechtbank Gelderland d.d. 14 februari 2017)
Inmiddels is door de rechter uitspraak gedaan over een geschil tussen een woningcorporatie en de Belastingdienst over de uitleg van “voor verhuur bestemd”. De kwestie gaat primair om de toepassing van “voor verhuur bestemd” op woningen waarvan aangetoond kan worden dat er op peildatum reeds een andere bestemming is beoogd (zoals verkoop of sloop). Bijvoorbeeld voor woningen behorende tot de verkoopportefeuille.
Rechtbank Noord-Holland heeft op 29 januari 2018 gesteld dat een woning die op peildatum is verhuurd conform art. 7:201 Burgerlijk Wetboek (verhuur en tegenprestatie) onder de verhuurderheffing valt. Woningen in de “verkoopportefeuille” van woningcorporaties zijn dus ook belastingplichtig voor de verhuurderheffing. Het voornemen tot verkoop is geen grond voor vrijstelling van de verhuurderheffing voor deze woningen.
Indien bij analyse van uw eigen woonobjecten blijkt dat u bepaalde vrijstellingen niet heeft toegepast kunt u uw aangifte van voorgaande jaren wijzigen. U doet dan een suppletie op uw aangifte. Kijk hiervoor op de website van de Belastingdienst: Aangifte over eerdere jaren doen en wijzigen (suppletie verhuurderheffing)
Heeft u vragen, opmerkingen of suggesties over bepaalde vrijstellingen of toepassing daarvan?
Stuur gerust een mailtje naar chris@eijlders.com en ik probeer u verder te helpen.
Veel succes met de aangifte verhuurderheffing!
drs. Chris Eijlders RA RB
Evaluatie verhuurderheffing
Aanvraag vermindering verhuurderheffing
Aangifte en bezwaar verhuurderheffing
Jurisprudentie “voor verhuur bestemd”
Met dank aan mijn collega-fiscalisten bij diverse woningcorporaties voor discussies over verschillende kwesties. In het bijzonder dank aan JW voor zijn scherpe blik en opbouwende commentaar.
Ondanks de zorgvuldige totstandkoming van dit artikel en schema’s, kunnen hieraan geen rechten worden ontleend. Het is aan te raden om voor uw specifieke situatie fiscaal advies in te winnen omdat de verhuurderheffing feitelijk georiënteerd is. Eijlders Consultancy aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor eventuele schade als gevolg van het gebruik van dit artikel of schema’s.
In 2018 zijn er belangrijke en interessante veranderingen in de grondslag voor de verhuurderheffing ten opzichte van de aangifte over 2017. Met de juiste toepassing kan de afdracht aanzienlijk verlaagd worden. De belangrijkste wijzigingen zijn:
1. Tarief
2. Maximale grondslag WOZ per woning (€ 250.000)
3. Vrijstelling 50 woningen per belastingplichtige (2017: 10 woningen)
4. Vrijstelling woningen met (Rijks-) monumenten status
5. Geen aangifte voor woningen met gezamenlijke eigenaar (HR; anti-discriminatie)
Het tarief voor 2018 is 0,591% van de WOZ-waarde (2017: 0,536%).
De heffing 2018 is gebaseerd op de volgende grondslagen:
• object: voor verhuur bestemde woning op of onder huurtoeslaggrens
• (HTG = € 710,68)
• grondslag: totale WOZ-waarde
• peildatum: 1 januari 2018
• heffingspercentage (over 2018 0,591% van de WOZ)
• heffingsvrije voet: 50 woningen (o.b.v. gemiddelde WOZ)
• verminderd met: definitieve investeringsverklaringen (ontvangen uiterlijk 30 september 2018 van het RVO)
• aangifte en betaling vóór maandag 1 oktober 2018
Bij de voor verhuur bestemde woningen gelden diverse uitzonderingen. Lees hiervoor de tips hieronder.
Vanaf de aangifte 2018 geldt een maximale WOZ-waarde van € 250.000 per huurwoning. Dit is opgenomen in de Wet Maatregelen Woningmarkt 2014 II (WMW) in artikel 1.2 lid 1 letter h. De aanduiding “per huurwoning” staat niet letterlijk in de wet, echter in artikel 1.6 wordt gesproken over som van de “WOZ-waarden”. Hieruit zou je logischerwijs kunnen afleiden dat de maximering per huurwoning bedoeld is en niet per aangifte.
In 2018 geldt per belastingplichtige een heffingsvrije voet van de gemiddelde WOZ-waarde van de aangifte vermenigvuldigd met 50 woningen. Belastingplichtigen die 50 woningen of minder in bezit hebben krijgen geen aangifte of moeten nihil-aangifte doen.
Het begrip belastingplichtige wordt ruim uitgelegd door de wetgever. Dit kan zowel een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een groep zijn. Het groeps-begrip is in de WMH zeer ruim gedefinieerd:
de combinatie van rechtspersonen, waarbij er meer dan 50% belang is in:
Woningen die op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet als rijksmonument zijn aangewezen vallen vanaf 2018 niet meer onder de verhuurderheffing (art. 1.2 lid 1 letter e WMW). Of een woning een dergelijke status heeft kan gecontroleerd worden in het monumentenregister. In het monumentenregister staan meer dan 63.000 objecten. Let op! Elk object kan uit verschillende woningen/adressen bestaan. Het feitelijk aantal woningen in Nederland met een monumentenstatus is dus een veelvoud van de 63.000 objecten.
Naar aanleiding van jurisprudentie (HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:846) is door de Belastingdienst op haar website aangegeven dat woningen met gedeeld eigendom niet in de aangifte verhuurderheffing behoeven te worden betrokken. Lees hiervoor de aanwijzingen van de Belastingdienst en overleg met uw belastingadviseur over uw eigen situatie.
De volgende objecten (waaronder ook specifieke woningen onder de huurtoeslaggrens!) vallen niet onder de verhuurderheffing of leiden tot een vermindering van de verhuurderheffing. De vrijstellingen die het meest over het hoofd worden gezien zijn:
Het complete overzicht van objecten die niet in de verhuurderheffing hoeven worden opgenomen:
Een groot deel van de woongelegenheden voor studenten en in verzorgings- en verpleeghuizen zijn onzelfstandig. In de Memorie van Toelichting op de wet (WMW-2014-II) is op pagina 6 opgenomen dat onzelfstandige eenheden buiten beschouwing blijven van de heffing.
De Belastingdienst heeft dit tevens in haar Vraag & Antwoord Brief 2013 opgenomen. Deze is echter op internet niet meer beschikbaar. In de Vraag & Antwoord Brief 2014 ontbreekt deze uitleg. De ratio van de vrijstelling is dat voor deze eenheden in de meeste gevallen geen huurtoeslag aan de bewoners wordt toegekend.
Volgens de Vraag & Antwoord Brief 2013 van de Belastingdienst is een woning onzelfstandig als één van de volgende zaken ontbreekt:
• een eigen afsluitbare toegansdeur, of
• een eigen woon/slaapkamer, of
• een eigen keuken (aansluitpunt voor kookgelegenheid, gootsteen, aanrecht)
• een eigen wasgelegenheid.
Hierbij is van belang na te gaan hoe uw corporatie het type woning heeft geregistreerd in de vastgoed- of huuradministratie (bijvoorbeeld door een “technisch type” ). Daarnaast is van belang om vast te stellen dat de criteria overeenkomen met de definitie van de Belastingdienst. In de Memorie van Toelichting zijn geen criteria opgenomen.
Vooral bij complexen (zoals verzorgings-, en verpleeghuizen) die aan één zorgorganisatie verhuurd wordt is het van belang om een verdeling naar afzondelijk in gebruik zijnde eenheden te maken (toerekening WOZ-waarde en huur) en om na te gaan of deze eenheden onzelfstandig zijn. De laatste jaren is er een trend dat verzorgings- en verpleeghuizen aan het upgraden zijn of capaciteit ombouwen t.b.v. “Zorghotel”-functies of andere tijdelijke bewoning. Hierbij kunnen voorzieningen zijn aangebracht waardoor het onzelfstandige karakter van de eenheid verloren is gegaan.
Veel corporaties hebben complexen of afzonderlijke eengezinswoningen die verhuurd worden aan zorgorganisaties ten behoeve van huisvesting van bewoners waarbij financiering van de huur uit de Wet langdurige Zorg (WlZ, de opvolger van de AWBZ), de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (uitgevoerd door de Gemeente) of een zorgverzekering plaatsvindt.
Het feit dat een complex met meerdere woongelegenheden aan een zorgorganisatie verhuurd wordt, kwalificeert niet voor vrijstelling van de verhuurderheffing.
De werkelijke huur, die door de bewoner afgedragen wordt aan de zorgpartij, is van belang. Voor dergelijke complexen en woningen is het van belang om bij de zorgorganisatie de feitelijke financiering op te vragen. Per zorgorganisatie is het verstandig om een lijst met de verhuurder wooneenheden (adressen) te sturen en om na te vragen of het hier gaat om:
• een onzelfstandig eenheid, of
• financiering van de huur plaatsvindt uit de WlZ, WMO of zorgverzekering, of
• de verhuur slechts tijdelijk plaatsvindt (gemiddeld korter dan 6 maanden)
Als één van deze feiten van toepassing is, dan valt het object buiten de verhuurderheffing.
Bevestiging door de zorgpartij is hierbij van belang. Indien deze (nog) niet ontvangen is, dan is het verstandig de eenheden wel op te nemen in de aangifte verhuurderheffing en binnen 6 weken na betaling van de aangifte bezwaar te maken (zie tip 5).
In de Wet MWM-2014-2 (art. 1.2 lid 1.3) is expliciet opgenomen dat bij objecten waarbij verhuur plaatsvindt in het kader van het hotel-, pension-, kamp en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die in die woning voor een korte periode verblijf houden, geen verhuurderheffing verschuldigd is. In de Wet Omzetbelasting is voor dezelfde categorie een uitzondering opgenomen (art. 11 lid 1.b.2). Dergelijke verhuur is onderworpen aan het verlaagde tarief omzetbelasting.
In het vastgoedbesluit d.d. 30 september 2013 is op basis van jurisprudentie een aantal criteria opgenomen waarbij sprake is van kortdurende verhuur:
• gemeubileerde ruimtes (geen zorg door bewoner voor het inventaris), en
• maximale verblijfsperiode van 6 maanden, of
• bij verblijf langer dan 6 maanden, rust op de verhuurder de bewijslast om aannemelijk te maken dat er toch sprake is van een “verblijf voor een korte periode”, bijvoorbeeld doordat
• de huurder het middelpunt van zijn maatschappelijk leven niet overbrengt naar de tijdelijke verblijfsruimte
Het is ongewenst om het hotel-, pension- of recreatiewezen in de verhuurderheffing te betrekken. In deze sector is geen sprake van huurtoeslag. Bij woningcorporaties kan dergelijke verhuur ook plaatsvinden aan bijvoorbeeld internationale studenten of seizoenarbeiders die tijdelijk in Nederland verblijven.
In de Wet is in art. 1.2 expliciet opgenomen dat de woning “voor verhuur bestemd” moet zijn om onder de verhuurderheffing te vallen.
Hiermee wordt de vraag opgeworpen wat te doen met woningen die:
• tot de verkoopportefeuile behoren en bestemd zijn voor de verkoop,
• bestemd zijn om gesloopt te worden, of
• gerenoveerd worden en (tijdelijk) niet verhuurd kunnen worden.
De Belastingdienst heeft dit in haar Vragen & Antwoorden Verhuurderheffing d.d. 15 juli 2014 ingevuld. De Belastingdienst hanteert een strikte uitleg waarbij aan 3 voorwaarden voldaan moet zijn om woningen met een andere bestemming buiten de verhuurderheffing te houden, namelijk:
1. de betreffende woning mag op 1 januari niet verhuurd zijn, en
2. de verkoop, renovatie of sloop moet uiterlijk 31 augustus van het heffingsjaar aangevangen zijn, en
3. de woning mag tussen 1 januari en verkoop-, sloop- of renovatiestartdatum niet verhuurd zijn geweest.
Bij verkoop geldt nog als aanvullende eis dat de koper tevens de woning moet gaan bewonen. Complexmatige verkoop (bijvoorbeeld aan een andere woningcorporatie) kwalificeert dus niet als grond voor de verkoopvrijstelling.
Hiermee stelt de Belastingdienst dat een woning die op peildatum is verhuurd, maar korte tijd later (bijvoorbeeld een maand later) wordt verkocht, gerenoveerd of gesloopt klaarblijkelijk bestemd was voor de verhuur. Hierdoor moet dus voor het hele boekjaar verhuurderheffing afgedragen worden (de heffing is immers een peildatum belasting) voor woningen die wellicht een groot deel van het jaar niet verhuurd zijn.
Inmiddels is door de rechter uitspraak gedaan over een geschil tussen een woningcorporatie en de Belastingdienst over de uitleg van “voor verhuur bestemd”. De kwestie gaat primair om de toepassing van “voor verhuur bestemd” op woningen waarvan aangetoond kan worden dat er op peildatum reeds een andere bestemming is beoogd (zoals verkoop of sloop). Bijvoorbeeld voor woningen behorende tot de verkoopportefeuille.
Rechtbank Noord-Holland heeft op 29 januari 2018 gesteld dat een woning die op peildatum is verhuurd conform art. 7:201 Burgerlijk Wetboek (verhuur en tegenprestatie) onder de verhuurderheffing valt. Woningen in de “verkoopportefeuille” van woningcorporaties zijn dus ook belastingplichtig voor de verhuurderheffing. Het voornemen tot verkoop is geen grond voor vrijstelling van de verhuurderheffing voor deze woningen.
Wel is er goed nieuws voor woningcorporaties die op peildatum (1 januari van elk belastingjaar) een sociale huurwoning te koop hebben staan en deze woning op 31 augustus van dat jaar nog niet hebben verkocht. Rechtbank Gelderland heeft op 14 februari 2017 uitspraak gedaan dat deze woning niet voor verhuur is bestemd. Deze woning valt niet onder de belastingplicht van de verhuurderheffing.
Indien bij analyse van uw eigen woonobjecten blijkt dat u bepaalde vrijstellingen niet heeft toegepast kunt u uw aangifte van voorgaande jaren wijzigen. U doet dan een suppletie op uw aangifte. Kijk hiervoor op de website van de Belastingdienst: Aangifte over eerdere jaren doen en wijzigen (suppletie verhuurderheffing)
Heeft u vragen, opmerkingen of suggesties over bepaalde vrijstellingen of toepassing daarvan?
Stuur gerust een mailtje naar chris@eijlders.com en ik probeer u verder te helpen.
Veel succes met de aangifte verhuurderheffing!
drs. Chris Eijlders RA RB
Evaluatie verhuurderheffing
Aanvraag vermindering verhuurderheffing
Aangifte en bezwaar verhuurderheffing
Jurisprudentie “voor verhuur bestemd”
Met dank aan mijn collega-fiscalisten bij diverse woningcorporaties voor discussies over verschillende kwesties. In het bijzonder dank aan JW voor zijn scherpe blik en opbouwende commentaar.
Ondanks de zorgvuldige totstandkoming van dit artikel en schema’s, kunnen hieraan geen rechten worden ontleend. Het is aan te raden om voor uw specifieke situatie fiscaal advies in te winnen omdat de verhuurderheffing feitelijk georiënteerd is. Eijlders Consultancy aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor eventuele schade als gevolg van het gebruik van dit artikel of schema’s.